Kwik valt:
Kwik vertoont een niet-bevochtigend gedrag, wat betekent dat het een lage affiniteit heeft voor het materiaal van de capillaire buis (meestal glas). In dit geval zijn de cohesiekrachten binnen kwikmoleculen sterker dan de adhesiekrachten tussen kwik en het glasoppervlak. Dit resulteert in een grotere aantrekkingskracht tussen kwikmoleculen, waardoor ze een convexe meniscus (gebogen oppervlak) vormen aan de bovenkant van de vloeistofkolom in het capillaire buisje. De zwaartekracht die op de dichtere kwikdruppeltjes inwerkt, trekt ze naar beneden, waardoor kwik in de buis valt.
Water stijgt:
Water daarentegen vertoont bevochtigingsgedrag, wat wijst op een sterke aantrekkingskracht op het glasoppervlak. De adhesiekrachten tussen watermoleculen en het glas zijn sterker dan de cohesiekrachten in water. Als gevolg hiervan hebben waterdruppels de neiging zich langs het glasoppervlak te verspreiden en een concave meniscus te vormen. Deze kromming genereert een opwaartse capillaire kracht die de zwaartekracht tegenwerkt en water in de buis naar boven trekt. De oppervlaktespanning van watermoleculen op het grensvlak met lucht speelt ook een rol bij het in stand houden van deze opwaartse beweging.
Samenvattend bepaalt het verschil in bevochtigingsgedrag tussen kwik en water of ze in een capillaire buis stijgen of dalen. Kwik valt vanwege de cohesiekrachten die de adhesiekrachten domineren, terwijl water stijgt vanwege de sterke adhesiekrachten waarbij het glasoppervlak de aantrekkingskracht van de zwaartekracht overwint.