De meest voorkomende vorm van hekserij die in deze tijd werd beoefend, was maleficium, oftewel het gebruik van magie om anderen schade te berokkenen. Dit omvatte vloeken, vergiftigen en mensen ziek maken. Er werd ook aangenomen dat heksen konden vliegen, van vorm konden veranderen en het weer konden beheersen.
Zowel de Engelse gewone wetten als de statuten werden toegepast bij de omgang met hekserij. Hekserij werd illegaal als gevolg van de daad van Henry VI uit 1440 tegen valse profetieën. Een wet uit 1484, en uitgebreid in 1542 en 1563 tijdens het bewind van Henry VIII, definieerde verderfelijke hekserij - het opzettelijk proberen anderen schade te berokkenen door middel van spreuken of andere middelen - als een misdrijf.
Mensen die van hekserij werden beschuldigd, werden vaak onderworpen aan martelingen om bekentenissen af te dwingen. De meest gebruikelijke martelmethode was waterboarding, waarbij de verdachten aan een tafel werden vastgebonden en water over hun gezicht werd gegoten totdat ze bekenden. Andere martelmethoden waren onder meer duimschroeven, ijzeren maagden en het rek.
Als verdachten schuldig werden bevonden aan hekserij, riskeerden ze de doodstraf. Hoewel het vonnis niet altijd werd uitgevoerd, was het altijd zwaar. Hekserij werd als verraad beschouwd, dus veroordeelde personen verloren al hun bezittingen en hun reputatie.
In het Elizabethaanse tijdperk waren er een aantal beroemde heksenprocessen, waaronder de processen tegen Jeanne d'Arc, Margaret Baxter en Alice Samuel. Deze processen waren vaak openbare spektakels en trokken grote menigten mensen.
Hekserij was een zeer reële en gevaarlijke misdaad in het Elizabethaanse Engeland. De angst voor hekserij was zo groot dat het leidde tot de dood van duizenden onschuldige mensen.