1. Beschuldigingen en aanklachten:
- Tijdens de 16e eeuw waren beschuldigingen van hekserij vaak gebaseerd op geruchten en aanklachten van individuen binnen een gemeenschap. Als iemand persoonlijke wrok of conflicten met iemand had, zou hij die persoon kunnen beschuldigen van hekserij.
2. Fysieke verschijning:
- Sommige mensen geloofden dat fysieke kenmerken zoals rood haar, ongebruikelijke moedervlekken of fysieke misvormingen verband hielden met hekserij.
3. Verdacht gedrag:
- Het vertonen van onconventioneel gedrag, zoals het verzamelen van kruiden, het beoefenen van kruidengeneesmiddelen of het uitvoeren van ongebruikelijke rituelen, kan verdenking van hekserij wekken.
4. Bekentenis onder marteling:
- In sommige gevallen werden individuen gemarteld totdat ze bekenden dat ze hekserij beoefenden. Deze methode werd als geldig bewijs beschouwd, zelfs als de bekentenissen werden afgedwongen.
5. Heksenmerken:
- Dit geloof was gebaseerd op het idee dat de Duivel zijn volgelingen zou markeren met een klein, pijnloos plekje. Aanklagers doorzochten de lichamen van vermoedelijke heksen op dergelijke sporen.
6. Bijgelovige overtuigingen:
- Veel mensen in de 16e eeuw geloofden in het bestaan van bovennatuurlijke wezens en vloeken. Als iemand ervan verdacht werd anderen ongeluk of schade te berokkenen, kon hij of zij van hekserij worden beschuldigd.
7. Proef te water:
- Bij deze methode werd de vermoedelijke heks in een watermassa gegooid. Als de persoon zonk, werd hij als onschuldig beschouwd, terwijl drijven op schuld wees.
Het is belangrijk op te merken dat deze methoden grotendeels gebaseerd waren op bijgeloof en vooroordelen en niet op enig feitelijk bewijs. Het geloof in hekserij werd in die tijd vaak gevoed door angst, hysterie en een verkeerd begrip van natuurverschijnselen.