1. Beschuldigingen en getuigenissen:
- Beschuldigingen van andere personen die beweerden getuige te zijn geweest van hekserij of schade te hebben geleden, werden vaak als bewijsmateriaal beschouwd.
- Getuigenissen van 'experts', zoals zelfbenoemde heksenvinders of religieuze autoriteiten, hadden een grote invloed op de uitkomst van processen.
2. Fysieke kenmerken:
- De beschuldigde kan worden onderzocht op fysieke tekenen die verband houden met hekserij, zoals 'heksenvlekken' (moedervlekken, moedervlekken of ongebruikelijke vlekken) waarvan werd aangenomen dat het de tekens van de duivel waren of tekenen van een pact met de duivel.
3. Beproevingen en beproevingen:
- Beproevingen, zoals zwemtesten of het vasthouden van hete voorwerpen, werden gebruikt om schuld vast te stellen. Als de verdachte in het water zonk, werd dat beschouwd als een bewijs van onschuld, terwijl het blijven drijven werd gezien als een bewijs van hekserij.
4. Bekentenis:
- Bekentenissen verkregen door marteling of psychologische druk werden vaak gebruikt als bewijs tegen de verdachte.
5. Associatie met hekserij:
- Verbanden met hekserij, zoals het bezitten van boeken over magie of het beoefenen van verdachte rituelen, kunnen als bewijs worden beschouwd.
6. Spectraal bewijs:
- In sommige gevallen werd spectraal bewijs aanvaard, waarbij getuigen beweerden dat ze de verdachte in geestvorm hadden gezien die schade aanrichtte of zich bezighield met hekserij.
Het is belangrijk op te merken dat deze methoden niet gebaseerd waren op wetenschappelijk of rationeel redeneren, maar op bijgeloof, angst en vooroordelen. Het bewijsmateriaal waarop werd vertrouwd, was vaak subjectief, onbetrouwbaar en vatbaar voor manipulatie, wat leidde tot talloze onterechte veroordelingen en onrechtvaardigheden.