1. Branden: Dit was misschien wel de meest gebruikte methode om heksen in Europa te doden tijdens het hoogtepunt van de heksenjachten in de 15e tot 17e eeuw. Beschuldigde heksen werden aan een brandstapel gebonden en levend verbrand.
2. Ophangen: Ophangen was een andere gebruikelijke executiemethode voor heksen. In sommige gevallen werden beschuldigde heksen opgehangen nadat ze waren verbrand.
3. Onthoofding: In bepaalde regio's en perioden werden beschuldigde heksen onthoofd in plaats van verbrand of opgehangen.
4. Verdrinking: In sommige gebieden, vooral tijdens de vroegmoderne tijd, werden beschuldigde heksen onderworpen aan waterproeven. Als ze zonken, werden ze als onschuldig beschouwd, maar als ze bleven drijven, werden ze als heksen beschouwd en verdronken.
5. Steniging: In bepaalde samenlevingen en historische contexten werden beschuldigde heksen gedood door steniging.
6. Marteling: Marteling werd vaak gebruikt om bekentenissen of informatie van beschuldigde heksen af te dwingen. De martelmethoden konden sterk variëren, maar enkele van de meest voorkomende waren onder meer geseling, brandmerken, slaapgebrek en waterboarding.
7. Dooddrukken: Dit was een executiemethode waarbij zware gewichten op de borst van de beschuldigde heks werden geplaatst, wat leidde tot verstikking of inwendige verwondingen.
Het is belangrijk op te merken dat de omvang en ernst van de heksenjachten per regio verschilden, en dat er nooit één enkele, consistente aanpak bestond om vermeende hekserij aan te pakken. De vervolging van individuen wegens hekserij wordt tegenwoordig algemeen veroordeeld als een duistere en onrechtvaardige praktijk.