In deze passage profeteert Teiresias dat Odysseus, nadat hij naar Ithaca is teruggekeerd en uiteindelijk zijn vijanden (de vrijers) heeft verslagen, voorbestemd is om nog een reis te ondernemen. Dit avontuur houdt in dat hij landinwaarts moet reizen totdat hij mensen tegenkomt die niet weten waar een roeispaan voor dient; hij moet deze roeispaan als betekenisvol teken op zijn schouder dragen. Eenmaal onder deze mensen moet Odysseus een speciaal offer brengen aan Poseidon om de woede van de zeegod te sussen. Als resultaat van het vervullen van deze taak wordt Odysseus een vredige oude dag beloofd, ver van de woede van de zee.