De duif wordt voor het eerst genoemd in de Bijbel in het verhaal van de ark van Noach, waar hij na de zondvloed door Noach wordt uitgezonden om droog land te zoeken. De duif keert terug met een olijftak, wat aangeeft dat het water is gezakt en dat er nieuw leven mogelijk is. Dit verhaal is geïnterpreteerd als een symbool van de Heilige Geest die vrede en nieuw leven in de wereld brengt na de chaos van de zondvloed.
De duif wordt ook geassocieerd met het doopsel van Jezus in het Nieuwe Testament. Wanneer Jezus uit het water komt, daalt de Geest van God als een duif op hem neer, wat duidt op zijn zalving als de Zoon van God. Deze gebeurtenis wordt gezien als het begin van Jezus' openbare bediening, en de duif is de aanwezigheid en kracht van de Heilige Geest in de levens van gelovigen gaan vertegenwoordigen.
Door de hele christelijke geschiedenis heen is de duif gebruikt als symbool van vrede, zuiverheid en nieuw leven. Het wordt in de kunst en literatuur vaak afgebeeld als een witte duif met uitgestrekte vleugels, die de vrede van God en de hoop op het eeuwige leven vertegenwoordigt. De duif wordt in sommige christelijke tradities ook gebruikt als symbool van de ziel en vertegenwoordigt de zuiverheid en onschuld van de menselijke geest.
Samenvattend vertegenwoordigt de duif in de christelijke symboliek de Heilige Geest, zuiverheid, vrede en nieuw leven. Het is een krachtig symbool van de aanwezigheid en macht van God in de wereld en wordt al eeuwenlang gebruikt in de christelijke kunst en literatuur.