Jung suggereerde dat het idee van reïncarnatie geworteld zou kunnen zijn in het collectieve onbewuste, dat hij voorstelde als een universele opslagplaats van menselijke ervaringen en kennis die het individuele bewustzijn overstijgt. Volgens Jung bevat het collectieve onbewuste archetypische beelden, symbolen en thema’s die alle culturen en individuen gemeen hebben, ongeacht hun persoonlijke ervaringen of overtuigingen.
Hij stelde voor dat reïncarnatie een symbolische weergave zou kunnen zijn van de cyclische aard van psychologische ontwikkeling en transformatie. Net zoals seizoenen veranderen en planten de stadia van groei, dood en vernieuwing doorlopen, geloofde Jung dat de menselijke psyche gedurende meerdere levens een soortgelijk proces van wedergeboorte en regeneratie zou kunnen ondergaan.
Het is echter essentieel om op te merken dat Jung geen definitieve antwoorden gaf, noch dogmatische beweringen deed over reïncarnatie. Hij benadrukte dat de ultieme waarheid of realiteit van reïncarnatie voorbij empirisch bewijs of verificatie ligt en zich in het rijk van subjectieve ervaringen en individuele overtuigingen bevindt. Hoewel Jung zich verdiepte in het concept van reïncarnatie als een potentieel psychologisch en archetypisch fenomeen, liet hij het daarom uiteindelijk aan individuen over om hun eigen conclusies te trekken en te beslissen of zij al dan niet geldigheid in het idee vinden.