De oorsprong van waterspuwers is terug te voeren op oude folklore en architectuur, waar ze werden afgebeeld als groteske of fantastische wezens met open mond en waterspuiten, die uit het dak of de muren van gebouwen staken. Het water dat uit hun mond stroomde, hielp waterschade aan het bouwwerk te voorkomen, en hun woeste uitdrukkingen en imposante figuren dienden als een symbolisch afschrikmiddel om het kwaad af te weren.
In de middeleeuwse architectuur, met name de gotische architectuur, werden waterspuwers prominent aanwezig als decoratieve elementen en beschermers. Ze werden vaak op kerken en kathedralen geplaatst, maar ook op kastelen en belangrijke seculiere gebouwen. Men geloofde dat de aanwezigheid van waterspuwers op deze bouwwerken de inwoners zou beschermen tegen kwade invloeden, demonische wezens en mogelijke schade.
Waterspuwers waren vaak ingewikkeld gesneden met verschillende monsterlijke en groteske kenmerken, waaronder koppen van mythische beesten, draken, demonen, roofvogels en meer. Deze intimiderende uitingen waren bedoeld als een formidabele verdediging tegen spirituele bedreigingen, en hun plaatsing op kwetsbare punten van een gebouw werd gezien als een middel om negatieve energieën of kwaadaardige krachten af te weren die zouden kunnen binnendringen.
Hoewel het geloof in waterspuwers als bewakers tegen het kwaad grotendeels symbolisch is, blijven het populaire architectonische elementen die een eerbetoon zijn aan traditie, folklore en artistieke expressie. Hun aanwezigheid op historische en moderne bouwwerken herinnert aan de blijvende fascinatie en culturele betekenis die verband houdt met waterspuwers en hun symbolische bescherming tegen het kwaad.